A N I N T E RV I E W 6 2 1
de groote boot in een klein bootje geheschen werden, dat letterlijk tjok- en tjokvol gepakt
stond met journalisten, die me oogenblikkelijk op een angstwekkende wijze aanvielen,
voortdurend en zonder tusschenpoozen opgewonden vragen door de lucht slingerend, die
door niemand verstaan werden, en door mij allerminst begrepen.
Gelukkig had ik een buitengewoon geschikten secretaris bij me, die de gave had om voor
mij alleen dat te vertalen, waar het wezenlijk op aan kwam. En dan de dichte drom men-
schen aan den wal . . . Joden, Joden, niets dan Joden. Het was voor ’t eerst in mijn leven dat
ik Joden zag „en masse”, ik die toch tijdens mijn leven zoo vele Jooden ontmoette en zoove-
len Joden na stond en dat was zeker een groote emotie. Dat is trouwens wel het frappante
van de Staten—dadelijk heeft men er massa te zamen: voor een idee, voor een stemming,
voor een doel—onverschillig waarvoor. Al is het dan betrekkelijk een heel klein percentage
der bevolking, het werkelijke aantal is zoo groot dat het mogelijk wordt iets te presteeren.
En dan het geld, de luxe, de welvaart, het weelderige dagelijksche materieele leven—het is
wel enorm. ’t Geld voor ons doel stroomde dan ook binnen, en véél meer zal volgen. Of het
vooral de héél rijken waren, die contribueerden? Nee, voornamelijk de middenstand—daar
is het eigenlijk van gekomen. Ach ziet u, de Amerikaansche millionair koopt met zijn schat-
ten natuurlijk liefst macht, en die krijgt hij voornamelijk door de publieke meening vóór
zich te stemmen, maar wat maalt de publieke meening er om, of hij ook nog zoo’n groote
som aan het Zionistische Universiteits-fonds geeft, al wordt er dan ook misschien in Jeru-
zalem een leerstoel naar hem genoemd? Die overgroote geestdrift voor me in Amerika
schijnt wel echt Amerikaansch te zijn, en voor zoover ik het beoordelen kan, begrijp ik het
wel: de menschen vervelen er zich zoo buitengemeen, ja heusch veel meer dan bij ons. En
er is ook zoo weinig voor ze. Natuurlijk plaatsen als New York, Boston en Chicago hebben
haar theaters en concerten, maar overigens? Plaatsen met een millioen inwoners—ach wat
een armoe, wat een geestelijke armoe. De menschen zijn dus blij als hun iets gegeven
wordt, waarmee ze mogen spelen en waarvoor ze mogen schwärmen, en dat doen ze dan
met buitengewone intensiteit. Vooral de vrouwen die trouwens het heele Amerikaansche le-
ven beheerschen. De mannen interesseeren zich heelemaal voor niets, die werken, werken
als ik ze nergens heb zien werken.
Voor de rest zijn ze het speelhondje van hun vrouwen, die het geld uitgeven op de bui-
tensporigste wijze en zich hullen in een waas van extravagance. Ze doen alles wat vogue en
mode is, en hebben zich nu toevallig in de „Einstein-mode” geworpen. Of het een belache-
lijken indruk op me maakt, die opgewondenheid der menigte hier en ginder voor mijn leer
en theorieën, waar ze niets van snappen kunnen? Ik vind het grappig, en tevens interessant
om het spelletje eens gade te slaan. Ik geloof zeker dat het ’t geheimzinnige van het niet-
begrijpen is, wat ze bekoort . . . men vertelt hun van het grootte dat invloed hebben zal op
heel het verdere leven, en over een theorie die slechts in het bevattingsvermogen ligt van
een uitgelezen groepje hoog-geleerden, en groote namen worden genoemd van voorgangers
die ook ontdekkingen deden, waarvan de massa niets begrijpen kon. Het imponeert ze, ’t
krijgt de kleuren en de bekoring van het mysterieuze . . . en men begint enthousiast te
geraken en wordt opgewonden. Wat mijn indruk is van het wetenschappelijk leven in
Amerika? Wel, ik heb er met groot genoegen kennis gemaakt met eenige buitengewoon
Previous Page Next Page