166 DOC. 92 E L E C T R O N AND G E N E R A L R E L A T I V I T Y 330 LORENTZ EN DE HYPOTHESE DER LICHTQUANTA dezelfde diffractiefiguur geven als de onder meer gewone omstan- digheden uitgezonden golven schijnt in de theorie der lichtquanta vreemd. Ten slotte wil ik nog een proef van geheel andere strekking vermelden, waarvan de bedoeling was om den invloed na te gaan van een niet homogeen magnetisch veld op de richting van een lichtstraal. Een veld dus dat niet slechts richtend werkt maar ook zijwaartsche krachten op een gepolariseerd deeltje zou kunnen uitoefenen. Het magnetisch veld werd terweeggebracht door een electromagneet met kernen van 18 cm. diameter. Tegenover een vlak poolstuk was geplaatst een poolstuk met een prismatisch weekijzeren stuk, van driehoekige doorsnede, zoodat het magnetische veld zoo inhomogeen mogelijk was. De lichtstraal liep evenwijdig aan de ribbe van het prisma. In een gewijzigde proef waren eenige weekijzeren prisma’s naast elkaar opgesteld met de ribben parallel en in een vlak. De lichtstraal kruiste dan loodrecht al de bovenste ribben der prismas. In geen enkel geval was er eenig effect waar te nemen. Evenmin met electrische velden bij een analoge proef. W ij mogen ons dus wel aansluiten bij die physici, die meenen, dat waar materie afwezig is, de voortplanting volgens de klassieke wetten plaats vindt. Eerst dan wanneer de materie in het spel komt, wordt de stralende energie gegeven en genomen volgens de ons zoo vreemd aandoende quanta-wetten. Het doet mij genoegen den Heer J. van d er M a r k mijn dank te betuigen voor zijn hulp bij de proeven. ELEKTRON UND ALLGEMEINE RELATIVITÄTSTHEORIE. von A. EINSTEIN. Die nachfolgende Bemerkung ist so einfacher Art, dass ich nicht glaube, etwas Neues damit zu sagen. Da mir der zu be- weisende Satz aber selbst neu war, so glaube ich jedenfalls, dass seine Darlegung an dieser Stelle manchem willkommen sein wird. Dieser Satz lautet so: Wenn es wahr ist, dasz das elektromagnetische Feld durch einen antisymmetrischen Tensor (fμν) vom Range 2 darzustellen ist, so kann es nicht allgemein kovariante Gleichungen geben, die